zondag 23 juni 2013

Pepijn - 2

Pepijn heeft een ernstige spraakachterstand. Hij is vier jaar, maar praat als een tweejarige. Korte zinnen, kromme woorden. Maar hij gaat vooruit. Stapje voor stapje. Hij maakt prachtige zinnen die alleen hij kan maken: 'Papa douche in', antwoordde hij toen ik vroeg waar zijn vader was. En toen ik hem wilde helpen met zijn schoenen aan doen, zei hij: 'Pepijn kanne zelf mij.' Af en toe pakt hij mijn gezicht beet en fluistert dan: 'Mij pepe?' Dat is zijn manier om te vragen of hij op de Ipad mag. Hij oefent op onze moeilijke voornamen: 'Anke' (dat ben ik), 'Nin' (broer Finn), 'Jui-jou' (broer Julian) en soms zelfs 'Juu...jie...jan' en 'Daanjel' (papa Daniel). En hij riep zomaar: 'Henk!' toen opa langskwam. Geheel foutloos!

Hij kan en wil ook steeds meer vertellen. Wat hij ziet op straat: 'Mama, mij poes zien.' en 'Koekoch, wart wit Koekoch, ekker!' (Een zwart met witte vogel: een ekster!) Wat hij meemaakt op school. Wat hij ziet op televisie. Elk rupsje, miertje en piepklein spinnetje moet ik komen bekijken en hij wil weten wat het doet, waar het naar toe gaat, wat het eet. Met zijn begrip en met zijn verstandelijke vermogens is niets aan de hand. Hij is wat dat betreft een gewone kleuter vol levenslust en ontzettend leer- en nieuwsgierig naar de wereld om hem heen.

Maar het is soms nog lastig. Er valt zoveel te zien. En er valt zoveel in te halen. Al die jaren dat hij zich niet goed kon uiten moeten worden ingehaald, zo lijkt het wel. Dus hij praat en kletst en roept en schreeuwt. En de zinnen beginnen steeds opnieuw. Hij kan er nog niet goed bij. Hij weet wel wat hij wil zeggen, maar het opbouwen van een zin is nog zo moeilijk. Dus hij wijst naar de spullen in het boodschappenkarretje en zegt: 'Die worst niet inne... die kaas niet... die worst niet inne huis, die kaas niet inne... die worst niet inne huis, die kaas niet inne huis, die appels niet inne huis!' En ik antwoord dan heel geduldig: 'Inderdaad schat, de worst was op, de kaas was op en de appels waren ook op. Dus die halen we nu weer in huis.'

In diezelfde supermarkt moest hij schaterlachen om die gekke hamsters die hij overal zag en die zelfs in autootjes reden op de reclameborden. Hij wees er naar en ik moest ze allemaal met hem bekijken. In zijn enthousiasme werd zijn stem harder en scheller en omdat hij nog zo moeilijk uit zijn woorden kan komen, duurde het lang voordat hij alles had benoemd.

Ineens zag ik dat er een jonge vrouw naar me toe liep. Ze keek geïrriteerd. 'Waarom schreeuwt hij zo?',vroeg ze aan me. Ik was overdonderd. 'Eh, hij is enthousiast', antwoordde ik. Ze snoof luidruchtig en afkeurend, draaide zich om en beende weg.

Daar stond ik. En in een fractie van een seconde zag ik het ook. Een schreeuwend kind. En een moeder er naast die er niets van zegt. Ik kreeg een brok in mijn keel van machteloze woede.

Voor haar was het een vervelend incident. Een schreeuwend kind tijdens het boodschappen doen. Ik stelde me voor hoe ze 's avonds tegen haar vriend zou zeggen: 'En niemand die daar wat van zegt, hè. Dat durven ze niet. Nou, ik heb het mooi wel gedaan. Echt niet te geloven hoe dat kind stond te schreeuwen. Hij was al best groot. Niet meer twee jaar of zo. En die moeder zei er helemaal niets van. Moet je nagaan hoe dat joch is als hij een jaar of tien is! Hij is gewoon nu al verpest!'

En ik zit er mee. Zelfs dagen er na maak ik me er nog kwaad over. Zij weet niets van mij en mijn kind. Zij oordeelt zonder te willen luisteren. Want o, wat had ik haar achteraf graag vertelt over zijn handicap en hoe blij ik was dat hij nu eindelijk ging praten. En dat dat nog wat hard en onbeheerst klinkt, neem ik voorlopig op de koop toe. Ze heeft het recht niet om mij zo aan te spreken en geheel overdonderd en verdrietig in de supermarkt te laten staan.

'Je moet je niet zo druk maken', zei Daanjel. Hij heeft natuurlijk gelijk. Ik heb het van me afgeschreven. .



maandag 10 juni 2013

Recht

Een paar keer per week zie ik haar fietsen. Een kloeke dame. Lange grijze haren. Een lange zwarte rok. Ze fietst hard. Ze heeft altijd haast. Ze fietst alsof ze altijd tegenwind heeft. Haar lange lichaam buigt zich bijna over het stuur heen. Ze trapt hard. Ze kijkt niet om zich heen. Haar grijze vlecht wappert in de wind. Haar naakte ogen zijn op de weg gericht. Haar mond is een streep. Ze lijkt op een man.

Ik weet niet wie ze is. Ik weet niet waar ze heen gaat. Of dat ze misschien niet heen maar terug gaat. Ik  denk alleen te weten dat ze in God gelooft. En dat ze hard werkt. 

Als ik haar zie fietsen aan de overkant van de weg, glimlacht mijn hart. Niet om het ouderwetse beeld. Niet om haar bijzondere verschijning. Maar omdat het beeld me geruststelt. Ze is zo echt. Zo puur. Ze trekt zich nergens iets van aan. 

Een paar minuten later sta ik bij net schoolplein. En kirren de moeders met elkaar. Ik geloof niet dat zij dat ooit zou doen.