maandag 10 juni 2013

Recht

Een paar keer per week zie ik haar fietsen. Een kloeke dame. Lange grijze haren. Een lange zwarte rok. Ze fietst hard. Ze heeft altijd haast. Ze fietst alsof ze altijd tegenwind heeft. Haar lange lichaam buigt zich bijna over het stuur heen. Ze trapt hard. Ze kijkt niet om zich heen. Haar grijze vlecht wappert in de wind. Haar naakte ogen zijn op de weg gericht. Haar mond is een streep. Ze lijkt op een man.

Ik weet niet wie ze is. Ik weet niet waar ze heen gaat. Of dat ze misschien niet heen maar terug gaat. Ik  denk alleen te weten dat ze in God gelooft. En dat ze hard werkt. 

Als ik haar zie fietsen aan de overkant van de weg, glimlacht mijn hart. Niet om het ouderwetse beeld. Niet om haar bijzondere verschijning. Maar omdat het beeld me geruststelt. Ze is zo echt. Zo puur. Ze trekt zich nergens iets van aan. 

Een paar minuten later sta ik bij net schoolplein. En kirren de moeders met elkaar. Ik geloof niet dat zij dat ooit zou doen. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten